Werkplekleren III (B-ODISEE-OHW34A)

15 studiepuntenNederlands60 urenBeide semestersBeide semestersUitgesloten voor examencontractUitgesloten voor creditcontract
De Clercq Leen (coördinator) |  De Clercq Leen |  Maes Stephanie |  N.
Kernteam Gezinswetenschappen (BA)

https://webapps.odisee.be/Ancor/ECTSKerndoel/Pages/OPOKerndoel.aspx?OID=18417&OPLID=54

Het competentieprofiel kenmerkt zich door een cumulatief karakter doorheen de verschillende opleidingsfasen: de hoger liggende competentieniveaus veronderstellen de verworvenheid van de onderliggende. De aangegeven niveaus – basisniveau, doorgroeiniveau en gevorderd niveau – komen overeen met de verschillende opleidingsfasen. Hieronder zijn de competenties vertaald in functie van Werkplekleren. 

Het competentieprofiel van de bacheloropleiding Gezinswetenschappen kent 12 competenties.

"Een bachelor in de Gezinswetenschappen werkt actief aan het bevorderen van duurzame en kwaliteitsvolle (gezins-)relaties in een superdiverse context (1). De student vertrekt vanuit een krachtgerichte basishouding (2), en zet in op contextgericht werken (3). Hij maakt dit zichtbaar in de communicatievaardigheden (4) en het methodisch handelen (5). De student verbindt praktijk met theoretische kaders en andersom (7). Hij zet in op professionele samenwerking, intern en extern (8), en maakt hierbij gebruik van ondersteunende vaardigheden (management) (9). Een kritische reflectie leidt tot visieontwikkeling, structureel werken, innovatie (6-10-11) en levenslang leren (12).”

De student vertaalt deze competenties aan de hand van het opmaken van persoonlijke leerdoelen (zie document ‘leerdoelen opstellen’). Hij doet dit in functie van zijn opdracht (hulpverlening/vorming/beleid) op zijn werkplek.

Competentie 1: Duurzame relaties 

De student werkt actief aan het bevorderen van duurzame en kwaliteitsvolle (gezins-)relaties in een superdiverse context. Hij weet de eigenheid van de doelgroep te benaderen en doet dit op verschillende niveaus (micro-meso-macro).

Competentie 2: Basishouding 

De student werkt met en voor cliënt(en) en hun context vanuit een krachtgerichte basishouding. Hij bevordert hierbij de zelfsturing en zelfredzaamheid van cliënten. Hij doet dit vanuit een basishouding van:

-          presentie

-          empathie

-          onvoorwaardelijke waardering

-          echtheid

-          meerzijdige partijdigheid

Competentie 3: Contextgericht werken

De student heeft een open focus op de eigenheid en diversiteit van cliënt(en) en zijn context en stemt zijn handelen daarop af. De student heeft in het bijzonder aandacht voor het opbouwen en versterken van het netwerk.

Competentie 4: Communicatievaardigheden 

De student zet op een doelgerichte manier communicatievaardigheden in. Hij voert verschillende soorten professionele gesprekken. Hij past zijn taalregister, gesprekstechnieken en de gespreksvorm aan naargelang de context en gesprekspartners (individuen, groepen, teams, organisaties en overheid).

Competentie 5: Methodisch handelen 

De student werkt een ondersteuningsaanbod uit (vb. hulpverlening/vorming/project). Het optimaliseren van de levenskwaliteit van cliënt(en) staat centraal. De student gaat hierbij planmatig en doelgericht te werk (vb. de student kent de organisatie en kan er in meewerken volgens de gangbare procedures/methodes; hij onderzoekt samen met de betrokkenen doelen, noden, kwetsbaarheden, krachten…).

Competentie 6: Structureel werken

De student werkt vanuit een gezins- en/of contextgerichte insteek en vanuit een maatschappelijke bewogenheid mee aan structurele veranderingen. Dit doet de student door o.a. maatschappelijke risicofactoren te detecteren, te identificeren en gepaste actie te initiëren.

Competentie 7: Verantwoorden en legitimeren

De student legitimeert zijn professionele handelen aan de hand van wetenschappelijke/methodische kaders en good practices. De student past de theorie uit de opleiding toe met aandacht voor ethiek en deontologie van de cliënt.

Competentie 8: Professioneel samenwerken 

De student kan professioneel samenwerken binnen de eigen (multidisciplinaire) organisatie en daarbuiten (extern, de sociale kaart). De student brengt een eigen kijk vanuit de opleiding Gezinswetenschappen binnen in de organisatie. 

Competentie 9: Management

De student organiseert zijn eigen takenpakket (met inbegrip van arbeidsattitudes) en levert een bijdrage aan de praktische organisatie, de registratie en het beheer van zijn werk. De student ontwikkelt een project of acties op korte en (middel)lange termijn.

Competentie 10: Visieontwikkeling en innovatie

De student levert een onderbouwde bijdrage aan visieontwikkeling en innovatie van hulpverlening, vorming en/of beleid (vb. via een project).

Competentie 11: Zelfreflectie 

De student reflecteert op kritische wijze over het professioneel functioneren (vb. wat zijn mijn eigen waarden, normen, talenten, valkuilen, uitdagingen) en over de vraag hoe hij als professional kan omgaan met mensen met andere ideeën, mensbeelden en/of andere achtergronden. Hij denkt ook na over uitdagingen waar de organisatie voor staat.

Competentie 12: Levenslang leren 

De student bevordert proactief de eigen beroepsontwikkeling en volgt daarbij relevante ontwikkelingen op.

 

De algemene toelatingsvoorwaarden en de dwingende volgtijdelijkheid zijn beschreven in de onderwijs- en examenregeling. 

Om het opleidingsonderdeel ‘Werkplekleren III’ te kunnen aanvatten, moeten studenten geslaagd zijn voor volgende OPO:

  • Werkplekleren II

Om het opleidingsonderdeel ‘Werkplekleren III’ te kunnen aanvatten, moet de student het voorgaande jaar hebben opgenomen in het ISP:

  • Projectwerk II
  • Communiceren als hulpverlener II

Je moet voldoen aan een volgtijdelijkheidsvoorwaarde om dit opleidingsonderdeel te mogen opnemen. Volgtijdelijkheid kan STRENG of SOEPEL zijn of een GELIJKTIJDIGHEID inhouden. Ook kan een diplomaNIVEAU als voorwaarde gesteld zijn.
Verklaring:
STRENG: Om dit opleidingsonderdeel op te nemen, moet je geslaagd zijn voor of een tolerantie ingezet hebben voor de opleidingsonderdelen waarvoor dit soort voorwaarde geldt.
SOEPEL: Om dit opleidingsonderdeel op te nemen, moet je de opleidingsonderdelen waarvoor dit soort voorwaarde geldt, gevolgd hebben.
GELIJKTIJDIG: Om dit opleidingsonderdeel op te nemen, moet je ook de opleidingsonderdelen waarvoor dit soort voorwaarde geldt, opnemen of al opgenomen hebben.
NIVEAU: Om dit opleidingsonderdeel op te nemen, moet je ten minste deze graad behaald hebben.


STRENG(OHW32A)

Bovenstaande codes van opleidingsonderdelen stemmen overeen met onderstaande omschrijvingen van die opleidingsonderdelen:
OHW32A : Werkplekleren II

Dit opleidingsonderdeel is niet tolereerbaar in de onderstaande opleiding(en):

Onderwijsleeractiviteiten

15 sp. Werkplekleren III (B-ODISEE-OHW36a)

15 studiepuntenNederlandsWerkvorm: Stage60 urenBeide semestersBeide semesters
De Clercq Leen |  Maes Stephanie |  N.
Kernteam Gezinswetenschappen (BA)

Ervaring en reflectie m.b.t. de eigen positie in relatie tot de hulpvrager(s)/doelgroep, ervaring en reflectie over de gebruikte methoden in de praktijksetting.
Ervaring en reflectie m.b.t. de eigen positie in een team of in de organisatie.
Ervaring en reflectie m.b.t. de maatschappelijke situering van een praktijksetting en het professioneel handelen.
Ervaring en reflectie m.b.t. het inzetten van talenten in de praktijksetting. Reflectie m.b.t. het inzetten van talenten in de gewenste toekomstige werksetting.
Ervaring en reflectie m.b.t. het werken aan een persoonlijke opdracht, een proces dat de student van A-Z (bege)leidt met als sluitstuk het ontwikkelen van een product is. Dit valt onder de competentie management én innovatie, en is ten gunste van de doelgroep en/of de werkplek. 

Het totale volume bedraagt 750 uur, waarvan 600 uur op de werkplek.
Studenten kunnen kiezen uit een aanbod van praktijkplaatsen in het brede welzijnswerk of zelf een organisatie/instelling/onderneming voorstellen. Ze doorlopen een sollicitatiefase waarin ze begeleid worden door de praktijkbegeleiders van de opleiding.
De studenten nemen afgebakende en afgesproken taken binnen de organisatie op.

Vademecum Werkplekleren III (het Vademecum maakt integraal deel uit van deze ECTS-fiche).
Van Coeillie, J. et al. (2013). Horen, zien en schrijven. Schrijfboek voor welzijnswerkers. Brugge: Die Keure.

Aanbevolen literatuur:

  • Sociaal.net en andere media
  • Methodieken en kaders aanbevolen door de werkplek

Aanvullend verwachten we actief linken met OPO’s in de opleiding.

Het werkplekleren wordt in nauw overleg met de werkplek vorm gegeven. De leerdoelen worden gespecifieerd in overleg tussen de praktijkbegeleider van de opleiding, de mentor op de werkplek en de student.
Er vinden minstens drie overlegmomenten plaats tussen werkplek, opleiding en student: een introductiegesprek, een tussentijdse evaluatie en een eindevaluatie.
De student verzamelt zijn vorderingen in  het portfolio werkplekleren als omschreven in het vademecum.
Tijdens het academiejaar is individuele en groepssupervisie door de begeleider van de opleiding voorzien.

Evaluatieactiviteiten

Werkplekleren III (B-ODISEE-O71806)

Type : Permanente evaluatie zonder examen tijdens de examenperiode
Evaluatievorm : Portfolio, Procesevaluatie

ExamenmomentBeoordelingsschaal
TOTAAL1-20/20 puntenschaal

 

Er is geen herkansing in tweede zittijd mogelijk voor Werkplekleren III. Wel is het mogelijk om een tweede zittijd te doen als het aantal uren voor Werkplekleren III nog niet volledig afgelegd is en dit haalbaar is om in tweede zittijd af te ronden. De haalbaarheid, de inhoud en de praktische afspraken dienen steeds met de praktijkbegeleider van de hogeschool en de mentor van de werkplek besproken te worden.